Doneren

Dag 41 – Geen nepgeest

U mag niet iets soortgelijks maken volgens de bereidingswijze van deze olie.
Ze is heilig, heilig moet ze voor u zijn.
(Exodus 30:32)

 

Gods zalving, het werk van de Heilige Geest dus, is heilig. We mogen het niet namaken. Helaas is dat wel wat vaak gebeurt.

Bij (schijnbaar) bovennatuurlijke manifestaties zijn er drie mogelijke bronnen (Jak. 3:15):

  1. De Heilige Geest,
  2. de duivel, óf
  3. de menselijke ziel.

God doet wonderen. De duivel kan ook wonderen doen, zij het in beperktere mate (zie Dag 36, Op. 13:14, Ex. 7:12). Maar er is nog een derde mogelijkheid: niet iets bovennatuurlijks, maar ons eigen wilskracht: onze ziel.

Als we niet diep van binnen vertrouwen dat God Zelf Zijn Woord zal bevestigen met kracht en wonderen, zoals Hij beloofd heeft, is de verleiding groot zelf maar in actie te komen. En goedbedoeld zetten we zelf maar iets in werking omdat we bang zijn dat God te laat gaat komen.

We kloppen een gebeurtenis op en maken het tot een wonder.
We overdrijven een getal omdat we de realiteit wat tegen vinden vallen.
We willen zo graag iets voor iemand (of onszelf) en ‘profeteren’ het dan maar, alsof God het zegt (Ezechiël 13:2-3).
We geven toe aan de druk van verwachtingen van mensen, en komen in actie voordat God gesproken heeft.

Koning Saul deed dit (1 Samuel 13:8-14). Samuel de profeet had hem gezegd te wachten met offers brengen die nodig waren voor de oorlog begon. Maar Saul zag dat Samuel te laat kwam (misschien was Samuel een Indo of Latino!). En de mensen begonnen bij hem weg te lopen. Onder druk van de publieke opinie kwam hij dus zelf maar in actie. Zul je zien dat precies dan Samuel wél aan komt lopen. En de gevolgen waren ernstig: zijn koningschap werd van hem weggenomen.

Echt vertrouwen op God is het altaar nat maken zoals Elia deed (1 Kon. 18:30-38). Vuur uit de hemel zou bevestigen wie de echte God was: Jahweh of Baäl de afgod. Elia vertrouwde er zó op dat God zou komen opdagen, dat hij het extra moeilijk maakte: dikke plenzen water op het altaar tot het doorweekt was. Zo wist iedereen dat het vuur dat kwam, echt alleen van een levende God kon komen. Maar wie vanbinnen niet echt gelooft, gooit stiekem zelf wat lucifers.

Het werk van de Heilige Geest moet puur en zuiver blijven. We willen niet zelf dingen tot een wonder opkloppen, die het niet zijn. De Naam van God wordt er altijd door onteerd. Op het moment zelf is er misschien wat enthousiasme, maar op lange termijn prikken mensen er doorheen. Een psychosomatische genezing moeten we niet meteen gaan bekendmaken als een gigantische wonder. Ook spreken in tongen moeten we niet zelf proberen te forceren: het gebeurt vaak zat dat mensen zeggen ‘praat mij maar na en dan komt het vanzelf’. Hiermee stimuleer je dat mensen de zalving zelf maar gaan zitten namaken. Of mensen omduwen als je voor ze bidt, en het dan ‘vallen in de Geest’ noemen.

Het mooiste is het pure wonderlijke werk van God. Zo heerlijk dat mee te maken. Ik heb zo veel mensen diep overtuigd van Gods bestaan en liefde zien worden op die manier. Mensen die nooit hebben gehoord van spreken in tongen, en over wie het komt. Iedereen weet dan dat het echt is. Maximale glorie voor Gods Naam! Een genezing die is bevestigd door een arts, en zeker weten niet veroorzaakt door de adrenaline van in de aandacht staan in een menigte.

Omwille van je liefde voor Gods echte werk, waak er dus voor in je enthousiasme en goede bedoelingen ergens te snel een dit-is-van-God-stempel op te zetten. Onze geloofwaardigheid hebben we hard nodig om verloren mensen te overtuigen dat ze gered kunnen worden; laten we hier dan goed over waken. Want God kan genoeg echte onmiskenbare wonderen doen zonder onze hulp!

 

OM TE BESPREKEN:
Ken je de verleiding om voor God uit te willen lopen, als het lijkt dat God niet op tijd komt?
Heb je wel eens iets meegemaakt wat een wonder leek, maar het niet bleek te zijn? Wat deed dit met je geloof?
Hoe zouden we kunnen waken over de echtheid van het werk van de Heilige Geest in onze levens, kerken en diensten?

ALS JE VERDER WIL LEZEN:
Nu. 20:2-13, Jak. 3:17, Hand. 8:9-11, Spr. 18:17