Mozes wist niet dat de huid van zijn gezicht glansde,
omdat de HEER met hem gesproken had.
(Exodus 34:29)
Mozes sprak met God ‘zoals een man spreekt met zijn vriend’, van ‘gezicht tot gezicht’. Hij ging elke dag weg van de herrie, de kamelenpoep en de dagelijkse files van het kamp, en zette een eindje buiten die drukte een ‘tent van ontmoeting’ op. Een plek waar hij rustig geconcentreerd God kon zoeken en ontmoeten. En God vond dat tof. Hij reageerde daarop. Het hele volk zag hoe een dikke bovennatuurlijke wolk naar die tent toekwam, en iedereen wist dat God er was.
Gevolg was dat Mozes na elke ontmoeting met God een soort radioactieve neonverlichting over zich heen kreeg. Iedereen werd dik verblind als Mozes binnenkwam, en zonnebrillen hielpen ook maar nauwelijks. Mensen grepen hun zonnebrandcrème zodra Mozes in zicht kwam. Van ellende deed Mozes dan maar een boerka op, een doek over zijn gezicht, zodat de rest niet zo’n last van zijn straling had.
God wil jou net zo ontmoeten, elke dag als je bij Hem komt. Met je praten zoals je praat met je beste vriend(in). Dat jij deelt wat in jouw hart leeft, en Hij wat leeft in dat van Hem. Dat je als het ware Hem ‘ziet’, Hem in de ogen kijkt. Johannes, één van de twaalf oorspronkelijke discipelen, ging aan Jezus’ borst liggen zoals een kind doet bij haar ouders om hun hart te horen kloppen – en zo wil God graag dat wij net zo tegen Hem aan kruipen om te horen waar Zijn hart voor klopt.
‘Wie naar Hem opzien, stralen van vreugde’, zegt Psalm 34:6. En dat ‘licht in de ogen verblijdt het hart’ (Spr. 15:30) van mensen om je heen, het trekt hun aandacht. ‘De wijsheid straalt de mens van het gezicht en verandert strenge ogen in een milde blik’ (Pre. 8:1). Mensen die zich niet laten besmetten met de vuiligheid van de wereld maar zich toewijden aan God ‘zien er knapper en gezonder uit’ dan anderen die dat niet doen (Dan. 1:15). Het gaat niet om fysieke aantrekkingskracht zoals de wereld die kent, maar wel om iets wat op de een of andere manier zichtbaar is in je gezicht, iets dat om je heen hangt, waardoor mensen gaan zien dat je bij Jezus bent geweest.
Soms is dat irritant voor anderen, en moet je het net als Mozes bedekken met een doek. Je bent helemaal blij omdat je vrede met God hebt, maar moet je dansen en zingen even inhouden omdat je anders teveel opvalt. Je bent helemaal enthousiast over iets, maar voelt aan dat het even geen goed moment is, of mensen er niet open voor staan.
Als Paulus het verhaal hierboven van Mozes aanhaalt, zegt hij daarover:
Wij gelovigen hebben geen sluier over ons gezicht. Wij zijn net spiegels, die het schitterende licht van de Heer weerspiegelen. Terwijl Zijn Geest in ons werkt, gaan wij steeds meer op Hem lijken (2 Korinthe 3:18).
Daar aan het eind staat eigenlijk: wij gaan van glorie naar glorie – van de ene mate van Gods karakter, kracht, beeld in ons, naar de volgende, grotere mate, met elke ontmoeting die we met Hem hebben. Elke keer als we Hem zien, gaan we weer een stuk meer op Hem lijken. Waardoor we meer en meer gaan uitstralen naar anderen om ons heen – of je nou van jezelf al een mega-charisma hebt, of niet!
Dus ontmoet God. Hij nodigt je elke dag uit. Bouw een ‘tent van ontmoeting’ in je leven: een plekje in je huis of buiten, of een plekje in je week of je dag – iets dat je apart zet om Hem te ontmoeten. En neem geen genoegen met iets gewoons: zeg God dat je maximaal overspoeld wil worden met de openbaring van wie Hij echt is. Zeg Hem dat je alles wil van Zijn Geest wat er maar te krijgen is. Vraag om meer, klop aan de deur. Krijg honger en dorst naar echte ontmoetingen. Elke keer als je je Bijbel opent, bidt, naar de kerk gaat, aanbidt en zingt voor Hem, met anderen samen over Hem spreekt… maak het een ‘tent van ontmoeting’, waar Gods hart en die van jou elkaar raken.
OM TE BESPREKEN:
Hoe is jouw tent van ontmoeting?
Heb je momenten dat je God echt ‘ontmoet’?
En merken mensen om je heen dat je begint te stralen? Dat moet natuurlijk niet het doel op zich zijn, maar wel een onvermijdelijk bijeffect!
ALS JE VERDER WIL LEZEN:
Hand. 4:13, 6:15, Dan. 1:15, Pre. 8:1